Ontwormen Rund

โ€”

door

in

Rundvee

ย 

Veel gebruikte antiparasitica worden voor een groot deel weer onveranderd uitgescheiden in het milieu via de mest en daarmee is het gebruik schadelijk voor mest afbrekende fauna en mogelijk ook voor bodemleven in de grond onder de mest. Het zijn vooral de ivermectine-achtigen die persistent zijn en schadelijk voor genoemde fauna. Moxidectine zou relatief ongevaarlijk zijn, maar 1 fabrikant waarschuwt in de bijsluiter wel degelijk voor milieueffecten. Het is dus van belang om wormmiddelen zo min mogelijk voor te schrijven. Alleen voor curatief gebruik. Dat betekent dat door het doen van diagnostiek de mate van besmetting in een koppel beoordeeld moet worden en daarna besloten wordt of er al dan niet behandeld gaat worden. Voor maagdarm- en longworminfecties geldt dat de dieren daar een weerstand tegen moeten opbouwen en dus in een bepaalde mate ook geรฏnfecteerd moeten worden.

Met betrekking tot longworminfecties kan men een mestonderzoek (jongvee) of tankmelkonderzoek (melkvee) laten doen, maar in de praktijk komt het er meestal op neer dat klinische diagnostiek het belangrijkste is. Met andere woorden, als de dieren een aantal weken in de wei lopen en ze gaan hoesten met de bijbehorende typische longwormgeluiden op de longen, dan is behandelen noodzakelijk. Bij een positieve tankmelkuitslag is behandelen alleen nodig als er ook hoestklachten zijn Dit is wel een signaal dat de weerstandsopbouw tijdens de opfok niet helemaal naar wens is gegaan. Het vaccineren van dieren tegen longworm, op jonge leeftijd vรณรณr de eerste weidegang, biedt de beste bescherming en heeft dus alle voorkeur. Deze bescherming loopt wel langzaam af, dus de dieren dienen ook het volgende weideseizoen in ieder geval weer een aantal maanden in de wei te hebben gelopen.

Maagdarmworminfecties zijn in het begin van de weideperiode het beste te monitoren door mestonderzoek. Dit is het beste uit te voeren tussen de vier tot tien weken na inscharen en uitsluitend in het eerste weideseizoen. Uiteraard alleen indien er geen wormmiddelen zijn gebruikt. Neem een steekproef van 5 dieren en bij een gemiddelde epg > 100 dient de koppel behandeld te worden, anders niet.

Later in het seizoen en bij het opstallen geeft bloedonderzoek op pepsinogeen een betrouwbaarder beeld. Daarmee is goed te beoordelen of de dieren een ernstige besmetting hebben opgelopen en of een behandeling nodig is. Het zegt iets over de beschadiging van de lebmaagwand op dat moment, dus er is geen uitspraak te doen over de weerstandsopbouw. Bij een geringe of geen verhoging van het pepsinogeengehalte in het bloed dient er dus het volgende weideseizoen weer een goede monitoring plaats moet vinden met betrekking tot de worminfecties. Let op! Op stal geeft bloedonderzoek alleen in de eerste week na opstallen een betrouwbare uitslag. Bij hoge concentraties afweerstoffen in de tankmelk (mits op een leverbotvrij bedrijf) heb je wederom een signaal van infectie. Ook hier geldt dan dat het in de opfok qua weerstandsopbouw niet naar wens is gegaan.

Wanneer er toch behandeld moet worden, dienen de dieren nog minstens 2 weken op hetzelfde perceel te blijven lopen, om te zorgen dat alle uitgescheiden wormmiddelen op datzelfde perceel blijven. Zo blijft de belasting voor de mestfauna op een klein stukje land en kan op andere percelen deze populatie intact blijven of zich herstellen. Let wel op mogelijke toegang tot waterlopen, waarin eventueel mest kan komen. Het risico voor in het water levende organismen is voor een aantal antiparasitica namelijk ook zeer groot.

De focus ligt dus op een goede weerstandsopbouw bij het jongvee. Door de wormbesmetting goed te monitoren tijdens het weideseizoen kan je gericht behandelen om ernstige schade te voorkomen en vaarzen aan de melk krijgen met een goede weerstand. Zo is de milieubelasting van eventueel gebruikte middelen tot een minimum te beperken. En in geval van longworm is vaccineren natuurlijk het allerbeste. Dit moet dan wel in de bedrijfsvoering passen.